Zoveel zaken zijn zo gewoon, dat we makkelijk vergeten hoe het was. Neem nou de baksteen, eeuwenlang was die onbekend in de Nederlanden.
De Romeinen die hier zaten, omstreeks het jaar 0, wisten hoe zij bakstenen moesten maken (cement ook trouwens, maar dat is een ander verhaal), en toen zij na zo’n driehonderd jaar vertrokken namen zij die kennis mee. Maar kennis kan niet alleen verdwijnen, zij kan ook weer terugkomen. Dat laatste gebeurde zo rond het jaar 1200. Vanuit het oosten keerde de kennis van het maken van bakstenen terug.

Het is bijzonder moeilijk om met eenvoudige middelen een goede, rechte, baksteen uit klei te maken. Dat heeft te maken met warmte, hitte, temperaturen, afkoeling en de snelheid daarvan et cetera in de oven. Als tijdens het hele proces dat niet gaat zoals bedoeld, krijg je misbaksels, stenen die leuk zijn voor de sier1), maar waarmee je niet kunt bouwen.

Dus toen de Romeinen eind derde eeuw uit Utrecht vertrokken2), en zij hun kennis meenamen, kon er alleen nog gebouwd worden met natuursteen of hout en leem. Natuursteen heeft Nederland nauwelijks, van zichzelf. Wat mergel in Zuid-Limburg, wat veldkeien in het oosten en dat is het dan. Omdat het van ver moest komen, zoals tufsteen uit de Eifel, was het erg kostbaar en werd in de tussenliggende periode dan ook slechts gebruikt voor luxe onderkomens zoals huizen van welgestelden en kerken. De huizen van de gewone vrouw en man bouwde men met hout, stro en leem. Zij hadden geen verdieping, want de rook van het vuur werd via een gat in het dak afgevoerd. De daken van die huizen waren vaak van stro of riet. Dat is vuurgevaarlijk en regelmatig brandde de stad dan ook voor de helft of een kwart af.

Allerlei maatregelen werden afgekondigd en ingevoerd om stadsbranden te voorkomen en, als ze er waren, te bestrijden. Men mocht bijvoorbeeld alleen vuur maken in het midden van een woning of kamer van minstens een roede in het vierkant – díe roede, want er zijn er meerdere, was een lengtemaat van 3,50 à 4 m. Het hout dat men gebruikte voor warmte en koken mocht niet teveel vlammen en vonken geven of ‘spatten’, zoals takkenbossen, stro, riet of naaldhout, dat hars bevat. Werken bij kaarslicht was verboden; in de winter ging men vroeg naar bed.
Maar áls er dan toch brand ontstond had men speciaal gereedschap zoals laddertjes die aan de nok van het dak bevestigd werden om daar, op en vanaf het dak het vuur proberen uit te slaan, te doven. Het ging namelijk vooral via de daken, de verspreiding van het vuur.
En er was meer, veel meer dat alles met de bestrijding van brand te maken had en wat maakte dat de stad uiteindelijk de hoogte in ging. Dat volgt nog, maar voor nu is het wellicht een leuk detail te weten hoe traditioneel wij aangelegd zijn. Zoals wij gezien hebben mocht in de Middeleeuwen alleen vuur gemaakt worden in het midden van een ruimte die minstens een roede (3,5 à 4 m) in het vierkant was. Vele huizen hebben eeuwenlang woonkamers gehad met juist die maatvoering (soms keer twee), ook toen er al lang geen open vuren midden in de kamers nog bestonden en de muren waren versteend. En kamerbreed tapijt? Nog altijd vier meter.

1. Te zien bijvoorbeeld in de muurtjes bij de Inktpot, d.i. het gebouw van ProRail met de Ufo erop.

2. De Romeinen waren van omstreeks het jaar 40 tot 270 in Utrecht aanwezig.